In normale omstandigheden is de ellepijp enkele millimeters korter dan het spaakbeen. Bij het ulnair impactiesyndroom is de ellepijp juist langer ten opzichte van het spaakbeen. Dit kan aangeboren zijn of ontstaan zijn na bijvoorbeeld een polsfractuur. Wanneer de ellepijp langer is dan het spaakbeen is er een overdruk in de eerste rij polsbeentjes namelijk ter hoogte van het lunatum.
Er zijn voornamelijk pijnklachten bij belasting op de pols. De pijn situeert zich vaak iets meer aan de ulnaire zijde van de pols (de kant van de ellepijp).
Een klassieke radiografie van de pols kan de verhouding tussen het spaakbeen en de ellepijp aantonen. Soms kan er een botcyste te zien zijn in het lunatum of de ulnakop. Een NMR-scan toont botoedeem (vocht) in het lunatum en de distale ulna met soms ook cystevorming aan de ulnaire zijde van het lunatum. Ook een begeleidende TFCC scheur (meniscusscheur in de pols) kan hierop gezien worden. Een botscan of spect-CT scan toont een hotspot ter hoogte van het lunatum en de distale ulna.
Soms kan tijdelijke rust met brace aanpassing van de activiteiten en een infiltratie helpen. Wanneer dit geen effect heeft is heelkunde nodig. Hierbij wordt de ellepijp ingekort. De ellepijp wordt doorgezaagd ter hoogte van de onderarm en wordt opnieuw gefixeerd met een plaat en schroeven. Wanneer er slechts een beperkte verkorting nodig is wordt er soms een verkorting gedaan ter hoogte van de ulnakop die gefixeerd wordt met een schroef. Deze ingreep gebeurt via het chirurgisch dagziekenhuis onder plexus verdoving.
Meestal is er twee tot zes weken gips of brace nodig. Wanneer het bot genezen is kan de pols opnieuw belast worden. Dit is ten vroegste na 6 weken maar kan ook meerdere maanden duren. De meest frequente complicatie is een non-union (het niet aan elkaar groeien van het bot). Na volledige genezing van het bot moet men soms de plaat verwijderen omwille van lokale hinder van de plaat.