Een polsbreuk bevindt zich aan het uiteinde van de onderarmbeenderen ter hoogte van het polsgewricht. Meestal gaat het om een breuk van de radius soms geassocieerd met een breuk van de ulnakop. De breuk ontstaat meestal na een val op de uitgestrekte hand. De meest eenvoudige polsbreuk verloopt buiten het polsgewricht. Bij een ongeval met een hoge impact kan het gewrichtsoppervlak van de distale radius volledig verbrijzeld geraken.
Meestal zijn de symptomen duidelijk bij verplaatste fracturen. Er is dan meestal veel pijn en zwelling van de pols. Soms ziet men zelfs een scheefstand van de pols. Bij niet verplaatste fracturen zijn de symptomen soms minder uitgesproken.
Met een gewone radiografie kan men de fractuur meestal zien en beoordelen. Bij ingewikkelde breuken en breuken die moeilijk te beoordelen zijn op gewone radiografieën wordt meestal een bijkomende cone beam CT-scan genomen.
De behandeling hangt voornamelijk af van de ernst van de breuk maar hangt ook af van de leeftijd van de patiënt en zijn algemene gezondheidstoestand. Indien de breuk niet verplaatst is wordt er meestal geopteerd voor een behandeling met gips. De gipsperiode varieert van 3 tot 6 weken soms nog gevolgd door het dragen van een polsbrace. Indien bij kinderen de breuk verplaatst is wordt deze onder verdoving recht geduwd (gesloten reductie) en wordt nadien verder behandeld met gips. Indien de breuk verplaatst is wordt er meestal een operatie voorgesteld. Afhankelijk van het type breuk zal een verschillende behandeling worden uitgevoerd. Er kan geopteerd worden voor het plaatsen pinnen (volgens Kapandji). Dit is de meest eenvoudige manier waarbij de breuk met metalen pinnetjes goed wordt gezet. Deze pinnetjes worden doorheen de huid geplaatst en blijven 6 weken ter plaatse. Bij deze techniek wordt er toch nog vaak een inzakking van de breuk gezien. Daarom wordt de laatste jaren de voorkeur gegeven aan het fixeren van de breuk met een plaat en schroeven. Dit vergt meestal een kortere gipsimmobilisatie en het plaatje moet zelden verwijderd worden. In uitzonderlijke gevallen bijvoorbeeld bij open fracturen of indien er te veel zwelling is wordt er geopteerd om tijdelijk een externe fixator te plaatsen. Hierbij wordt een uitwendig frame op de pols geplaatst om de breukfragmenten te stabiliseren. Deze ingrepen gebeuren via het chirurgisch dagziekenhuis onder plexus verdoving.
Het tijdstip waarop er gestart wordt met mobiliseren is afhankelijk van de breuk en de stabiliteit na de operatie. Het is niet altijd noodzakelijk kinesitherapie te starten. Er zullen op bepaalde tijdstippen controles gepland worden om de progressie te bekijken zodat complicaties op tijd opgespoord kunnen worden en kinesitherapie kan gestart worden indien nodig. Gedurende de eerste drie maand herwinnen de patiënten geleidelijk aan de normale beweeglijkheid en kracht. Afhankelijk van de complexiteit van de fractuur kan er verstijving optreden waardoor de pols wat beperkt is in het strekken en/of plooien. Wanneer een breuk in een slechte stand geheeld is en indien er daardoor pijn en functieverlies blijft kan een standcorrectie gebeuren (correctieve osteotomie). Zeker bij jonge personen dient dit overwogen te worden om vroegtijdige artrose te voorkomen. Hierbij moet het bot doorgezaagd worden en moet zowel de verkorting als de hoekstand gecorrigeerd worden. Deze correctie worden vooraf berekend op basis van een cone beam CT-scan. Bij zeer complexe breuken kunnen er zelfs op basis van CT beelden van de gezonde pols en computerberekeningen guides gemaakt worden die tijdens de operatie gebruikt kunnen worden om het bot op de juiste plaats door te nemen en te corrigeren. Het bot wordt in de juiste stand gefixeerd met een plaat en schroeven. Soms wordt de lege ruimte die zo ontstaat opgevuld met bot uit de bekkenkam of met donorbot. Vaak blijven er ondanks de correctie toch nog enige restklachten en beperkingen aanwezig.